top of page

Moeilijkheden/problemen bij het stellen van de diagnose

De pediatrisch verpleegkundige

Factoren die de verpleegkundige kunnen tegenhouden om een melding te doen

Angst is een belangrijke factor bij het melden van een vermoeden. Zowel angst voor de eigen reputatie als hulpverlener als de angst zich vergist

te hebben, schrik voor de eigen veiligheid en ongerustheid over mogelijke juridische gevolgen kunnen iemand doen zwijgen.  Het is sowieso psychologisch belastend om de keuze te maken om al dan niet een melding te doen en men moet kunnen leven met de gevolgen van die keuze. Niemand is comfortabel om een vermoeden te melden zonder 100 % zeker te zijn, maar dit is zelden het geval. Ook het feit dat de hulpverlener misleid is geweest en mogelijk medeplichtig is aan de mishandeling, is zeer moeilijk te verwerken. Het karakter, persoonlijke opvattingen en ervaringen spelen uiteraard ook een rol bij het maken van de afweging.

 

De vertrouwensband met de ouders wordt beschadigd bij het doen van een melding. En net dat wil de verpleegkundige niet in het gedrang brengen. Ze kan zodanig twijfelen aan zichzelf dat ze haar vaardigheden om de band tussen ouder en kind in te schatten in twijfel gaat trekken.

De context van het kind kan een belangrijke weegfactor zijn: in kader van een holistische werkwijze mag er niet alleen naar het kind gekeken worden maar ook naar het gezin en iedereen die zich rond het kind bevindt. Sympathie voor het gezin en soms zelfs voor de handelingen van

de dader kunnen bepalend zijn. Ethische bezwaren zoals het moeten misleiden van de ouders (bij video-onderzoek) en de schending van privacy zullen voor de ene verpleegkundige zwaarder doorwegen dan voor de andere.

 

Een gebrek aan kennis is vaak het geval bij de verpleegkundige: zowel voor kennis rond herkenning als rond de procedures (over kindermishandeling) van de instelling als rond wetgeving. Een gebrek aan vertrouwen in het systeem van crisisopvang en pleegzorg kan iemand tegenhouden een melding te doen. Welke toekomst hebben de ouders en wat gebeurt er met het kind? De instanties die het overnemen van het ziekenhuis na het krijgen van een melding houden degene die de melding heeft gedaan nadien ook niet op de hoogte. Hierdoor daalt het vertrouwen van de hulpverleners in die instanties en gaat men een volgende keer misschien geen melding meer doen. 

 

Sommige verpleegkundigen laten alle verantwoordelijkheid liever over aan de arts, soms weet men gewoon niet dat men ook zelf actie kan ondernemen. Anderen gaan dan weer zelf met de familie willen werken om het probleem op te lossen en willen geen hulp inroepen van bijvoorbeeld een Vertrouwenscentrum Kindermishandeling. 

Factoren van de verpleegkundige die de diagnose bemoeilijken

Zoals reeds vermeld bij de herkenning van MBP, doen de ouders op een pediatrische afdeling zeer veel zelf. Dit bemoeilijkt het stellen van een diagnose, aangezien er met bijvoorbeeld urinestalen

kan geknoeid worden. Deze belemmering kan worden opgeheven als de verpleegkundige zelf het grootste deel van de verzorging van het kind op zich neemt. Verder is de procedure van het ziekenhuis meestal dat de verpleegkundige die een vermoeden heeft, hiermee naar de arts moet gaan. Ze kan vaak zelf ook niet het volledige medische dossier inkijken en kan geen dossiers opvragen bij andere ziekenhuizen. Hierdoor is de verpleegkundige deels afhankelijk van de arts. Zij kan echter ook het nodige doen voor het kind ! Tenslotte is er vaak onduidelijkheid over wie er nu een melding moet doen, hier is opnieuw sprake van een tekort aan kennis.

Aanbevelingen om het aantal meldingen te doen toenemen en de diagnose te vergemakkelijken

Het ziekenhuis kan zijn medewerkers juridische steun geven, waardoor een rechtszaak niet te vrezen is bij uiting van een vermoeden.

De kennis bij alle hulpverleners moet vergroot worden: kennis over het herkennen van MBP, over de procedures van het ziekenhuis, wetgeving

én over wat er met het kind en de familie gebeurt na een melding. Dit zal leiden tot meer vertrouwen in zichzelf en in het systeem van crisisopvang en pleegzorg. 

De verpleegkundige moet heel goed weten wat ze kan doen als de arts geen stappen wil ondernemen.

Gebruik maken van een screeningsinstrument voor kindermishandeling/MBP.

Na een melding moet er een terugkoppeling komen naar de hulpverlener die de melding heeft gedaan, waardoor die weet (in beperkte mate)

hoe het verder gaat met het kind en de ouders.

De hulpverlener moet focussen op het uiteindelijke doel: veiligheid voor het kind!

 

De kinderarts

Diverse redenen die voor de verpleegkundige van toepassing zijn, gelden eveneens voor de pediater.

Een kinderarts is het gewend om steeds te werken met het verhaal van de ouders en hierop te vertrouwen voor het stellen. Het kind kan het

vaak zelf niet vertellen en de arts is dus afhankelijk van de ouders. Hulpverleners worden niet getraind om het verhaal van de familie in twijfel

te trekken, het zorgt dan ook voor een oncomfortabel gevoel om dit wel te doen. De logische reactie van elke arts is verder blijven zoeken naar

een medische verklaring voor de ziekte van het kind. Angst voor het missen van een zeldzame diagnose komt regelmatig voor en kan leiden tot verdere (invasieve) onderzoeken en procedures. Sommige artsen zullen het kind zien als een medische uitdaging. 

Bij een vermoeden van MBP moet de arts dossiers gaan opvragen bij andere zorginstellingen en deze nauwkeurig doornemen. Dit vraagt tijd,

wat vaak ontbreekt. Het kind ziet veel diverse artsen, ook dankzij de groeiende specialisatie in de gezondheidszorg. Hierdoor is er vaak geen

arts die het totaalbeeld nog ziet, waardoor een onrustwekkend patroon gemist wordt. Dit probleem kan verholpen worden met een systeem als eHealth, hieraan is echter nog werk. 

Algemene richtlijn voor de arts: 'doe ik dit omdat ik vind dat het nodig is, of omdat de familie wil dat ik dit doe?'. Door zichzelf dit af te vragen

kan veel schade aan het kind voorkomen worden. 

 

De omgeving van het kind en de dader zelf

Iedereen die voor het kind zorgt kan in principe een melding doen van een vermoeden. Dit kan een leerkracht zijn, een leider uit de jeugdbeweging, een hulpverlener of een familielid. Zeker bij familie is dit zeer gecompliceerd. Een verontruste grootmoeder kan afzien van het doen van een melding uit angst dat ze nadien haar kleinkind niet meer te zien zal krijgen. Een leerkracht kan schrik hebben voor zijn reputatie. Ook deze bezwaren zouden minder zwaar moeten doorwegen dan de veiligheid van het kind, maar dit wordt in praktijk niet steeds toegepast.

 

De continue aanwezigheid van de dader bij het kind creëert een barrière om met het kind te praten. Het kind kan niet openlijk praten of

vragen stellen die anders wél wantrouwen zouden oproepen bij de hulpverleners. Dit brengt moeilijkheden met zich mee naar het stellen

van de diagnose toe.

 

Klik hier om verder te gaan naar behandeling

 

 

bottom of page